Doe 175 g (room)boter, 75 g witte basterd suiker, 1 zakje vanillesuiker en een snufje zout in een kom en roer het zacht. Zeef er 250 bloem doorheen en kneed alles tot een stevig maar soepele deegbal. Als je tijd hebt, pak het deeg dan in folie en laat het 1 uur in de koelkast rusten.

Gebruik bakpapier als je met verschillende kinderen gaat bakken. Op het bakpapier kun je met een stift of een pen een lijn trekken om de baksels van de kinderen heen. Ieder kind krijgt zo zijn eigen plekje op de bakplaat. Naam erbij en het is duidelijk welke door wie zijn gemaakt.

Deel het deeg op. Als je koekjes wilt uitsteken rol je met een deegroller de stukken deeg uit op een met bloem bestoven werkblad. Met ongeveer 4 mm dikte ga je uitsteken. Met behulp van een kaasschaaf of een taartschep, schep je de koekjes voorzichtig op en leg je ze op een met bakpapier bekleed bakblik. Als het deeg wordt gekleid hoef je het niet uit te rollen. Deze koekjes zijn vaak wel iets dikker dan de uitgestoken, dus moeten ze wat langer in de oven.

Bak de platte koekjes in het midden van een voor verwarmde oven van 200 graden in ongeveer 12 minuten. Als ze lichtbruin worden zijn ze klaar. De koekjes altijd slap als ze de oven uitkomen. Laat ze nog even rusten op de bakplaat, buiten de oven. Dan worden ze bros.

Wat ik fijn vind aan dit recept is dat er geen rauw ei in wordt verwerkt. Zo kunnen kinderen ondertussen nog wat snoepen van het deeg.