Was 6 appeltjes, grondig afwrijven, steeltje eruit en satéstokje erin steken.
500 gr. suiker met 1 eetl. citroensap en 6 el. water vermengen in een pannetje met dikke bodem, langzaam laten smelten,
Iets van de siroop in een ander klein pannetje gieten en daarin goudbruin laten kleuren(karameliseren). Daarna teruggieten bij de andere siroop. Deze laat je nu bij sterke hitte inkoken tot hij dik vloeibaar is. 
Als je wilt kan je er nu een voedselkleurstof bij doen. Zo krijg je de extra rode appeltjes.

 

Dompel de appeltjes in de karamelsaus . Draai de appels tot ze helemaal bedekt zijn met de siroop.  Doop ze direct na het karameliseren in ijswater, zodat de appels snel afkoelen en de karamel hard wordt. Leg ze op een met olie ingesmeerd bord om te drogen. Ijswater maak je door koud water met ijsklontjes aan te vullen. Even laten staan en dan kan je het gebruiken. Als je de appeltjes in het water laat afkoelen moeten er geen klontjes meer in drijven.
Als de karamel niet hard wordt bij de eerste appel, dan moet je nog wat langer in laten koken. Wel op tijd even testen opdat de siroop niet te stevig wordt.